zelfstandig naamwoord
Afbreking: Pann·dack
Pluralis: Pann­dä­cker n dat Pann­dack
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Op dat Panndack sitt veel Moss op.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Pann + Dack