bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: pass·lich
passlicher passlichst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dat Tüüg sitt em nich allto passlich.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: passen + -lich