zelfstandig naamwoord
Afbreking: Au·to·bus
Pluralis: Au­to­bus­se m de Au­to­bus
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:
Voorbeelden:
De Autobus föhrt över de Dörper.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Auto + Bus