Uitspraak in het Plat: /nœɪ̯dɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: nö·dig
nödiger nödigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Is dat nödig, dat ik mitkamen mutt?
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik mutt nödig op’n Pott!

Etymologie:

Woord afgeleid van: -ig