Uitspraak in het Plat: /ɔphalsn̩/
werkwoord
Afbreking: op·hal·sen
[1]
geavanceerde woordenschat
sik ~

Werkwoordvormen:

infinitief:
op­hal­sen
voltooid deelwoord:
op­halst
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik hals op
du halst op
he/se/dat halst op
wi halst op
ji halst op
se halst op
verleden:
ik hals op
du halst op
he/se/dat hals op
wi hal­sen op
ji hal­sen op
se hal­sen op
voltooid:
ik heff op­halst
du hest op­halst
he/se/dat hett op­halst
wi hebbt op­halst
ji hebbt op­halst
se hebbt op­halst
conjunctief:
ik hals op
du halst op
he/se/dat hals op
wi hal­sen op
ji hal­sen op
se hal­sen op
imperatief:
hals op!
halst op!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: op + Hals