Uitspraak in het Plat: /bɔstdɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bost·dook
Pluralis: Bost­dö­ker n dat Bost­dook
Pluralis: Bost­dö­ker m de Bost­dook Märkisch
Pluralis: Bost­döök m de Bost­dook Westfaals
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Bost + Dook