Dackstohl
in het Nedersaksisch
Nieuwe vertaling voorstellen
Uitspraak:
/ˈdakˌstɔu̯l/
zelfstandig naamwoord
Afbreking:
Dack·stohl
Plural:
Dackstöhl
m
de Dackstohl
[1]
geavanceerde woordenschat
actief
Nedersaksisch:
de
Balken
von
’t
Dack
,
de
de Höövtlast dreegt
un
den
Sporen
stütt
Nederlands:
kapgebint
=
dakstoel
Duits:
=
Dachstuhl
Etymologie:
Sett sik tohoop ut:
Dack
+
Stohl
rijmwoorden
Het woord kann ook in deze nauw verwante vormen voorkomen:
Daakstohl
zoeken:
Taal anderen op:
Plattdüütsch
Deutsch
English
Taal blijvend aanderen