prepositie
Afbreking: öf·fer
[1]
basiswoordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Maand steiht öffer de Eer.
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
met
Engels:
Duits:
Voorbeelden: