Uitspraak in het Plat: /ʃɪmpvɔu̯ɾt/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Schimp·woort
Pluralis: Schimp­wöör n dat Schimp­woort West-groep, Noord-Nedersaksisch, Westfaals, Oostfaals, Pruisisch
Pluralis: Schimp­woor­ten n dat Schimp­woort
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: schimpen + Woort