zelfstandig naamwoord
Afbreking: Na·cken
Pluralis: Na­ckens m de Na­cken
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
nek
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff Wehdaag in’n Nacken.

Etymologie:

Woord afgeleid van: Nack