zelfstandig naamwoord
Afbreking: An·gel
Pluralis: An­geln f de An­gel Oostfaals
Pluralis: An­gels m de An­gel
Pluralis: An­gels f de An­gel
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
[3]
geavanceerde woordenschat
[4]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
awn
Duits:
Voorbeelden:
Identieke woorden ››› Angel ❔︎ Angel ❔︎