Uitspraak in het Plat: /fɪduːt͡s/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Fi·duuz
Niet gebruikt het pluralis n dat Fi­duuz
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff keen Fiduuz mehr in de Welt.
Synoniemen:

Etymologie:

Ontwikkelt uit:
Latijns: fiducia, ‚Vertroon‘