zelfstandig naamwoord
Afbreking: Le·ckels
Niet gebruikt het pluralis n dat Le­ckels
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:
Leckflüssigkeit Meer tonen
Voorbeelden:
Pass op, dat bi’t Beertappen nich so veel överhen geiht! Dat Leckels mööt wi allens wegschüdden.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: lecken + -els