zelfstandig naamwoord
Afbreking: Blän·ker
Pluralis: Blän­kers m de Blän­ker
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
He angelt mit Blänker op Heekt.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: blänken + -er