zelfstandig naamwoord
Afbreking: Blin·ker
Pluralis: Blin­kers m de Blin­ker
[2]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
He angelt mit Blinker op Heekt.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: blinken + -er