Uitspraak in het Plat: /ɡɛːɡənsman/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·gens·mann
Pluralis: Ge­gens­lüüd m de Ge­gens­mann
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Person, mit de man in Kunflikt steiht
Nederlands:
Engels:
adversary Meer tonen
Duits:
Gegner Meer tonen
Voorbeelden:
De Düvel is Gott sien Gegensmann.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: gegen + Mann