Nederlands:
Engels:
Duits:
Werkwoordvormen:
infinitief:
verdeffenderen
voltooid deelwoord:
verdeffendeert
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik verdeffendeer
du verdeffendeerst
he/se/dat verdeffendeert
wi verdeffendeert
ji verdeffendeert
se verdeffendeert
verleden:
ik verdeffendeer
du verdeffendeerst
he/se/dat verdeffendeer
wi verdeffenderen
ji verdeffenderen
se verdeffenderen
voltooid:
ik heff verdeffendeert
du hest verdeffendeert
he/se/dat hett verdeffendeert
wi hebbt verdeffendeert
ji hebbt verdeffendeert
se hebbt verdeffendeert
conjunctief:
ik verdeffendeer
du verdeffendeerst
he/se/dat verdeffendeer
wi verdeffenderen
ji verdeffenderen
se verdeffenderen
imperatief:
verdeffendeer!
verdeffendeert!
Etymologie:
Samengesteld woord gevormd door: ver- + deffenderen