Uitspraak in het Plat: /ɪmkɐ/ 🔊︎
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Im·ker
Pluralis: Im­kers m de Im­ker
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Imker Meer tonen
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Imm + -er