zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ei·witt
Pluralis: Ei­witt n dat Ei­witt
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Protein
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Ei + witt