zelfstandig naamwoord
Afbreking: Pott·schapp
Pluralis: Pott­schäpp n dat Pott­schapp Noord-Nedersaksisch
Pluralis: Pott­schäpp m de Pott­schapp
Pluralis: Pott­schap­pen m de Pott­schapp
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Voorbeelden:
Haalst du mi en Schöttel ut’t Pottschapp?

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Pott + Schapp