Uitspraak in het Plat: /dɪŋsdaç/ 🔊︎
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Dings·dag
Pluralis: Dings­daag m de Dings­dag
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Etymologie:

Woord afgeleid van: Dag