Uitspraak in het Plat: /affɔː͡ɐt/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Af·fohrt
Pluralis: Af­fohr­ten f de Af­fohrt
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
Op de Affohrt von’n Diek stünnen Schaap un hebbt den Weg versperrt.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + Fohrt