zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ut·slag
Pluralis: Ut­slääg m de Ut­slag
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Reakschoon von de Huut op en Reiz
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff en bösen Utslag op mien Arm.
[2]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
Wat hett den Utslag geven, dat du dat nu deist?

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: ut + Slag