zelfstandig naamwoord
Afbreking: Flucht·imm
Pluralis: Flucht­im­men f de Flucht­imm
[1]
perifere woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Fluchtimmen fleegt op dat Tielock dal.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Flucht + Imm