Uitspraak in het Plat: /ʃøːtəldɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Schö·tel·dook
Pluralis: Schö­tel­dö­ker n dat Schö­tel­dook
Pluralis: Schö­tel­dö­ker m de Schö­tel­dook Märkisch
Pluralis: Schö­tel­döök m de Schö­tel­dook Westfaals
[1]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
Nehm di en Schöteldook un help mi bi’t Afwaschen!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Schötel + Dook