zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bum·mel
Pluralis: Bum­mels m de Bum­mel
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
fallal Meer tonen
Duits:
Gebamsel Meer tonen
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
stroll Meer tonen
Duits:
Bummel Meer tonen
Voorbeelden:

Etymologie:

Woord afgeleid van: bummeln