Pluralis: Rä­der n dat Rad Westfaals, Märkisch
Pluralis: Rääd n dat Rad Mecklenburgisch
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
rad
Engels:
Duits:
Rad
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Rad
Voorbeelden:

Etymologie:

Ontwikkelt uit:
Oudsaksisch: rað, ‚Rad‘