Uitspraak in het Plat: /bɔu̯mhuːz/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Boom·huus
Pluralis: Boom­hüüs n dat Boom­huus Noord-Nedersaksisch, Pommersch
Pluralis: Boom­hü­ser n dat Boom­huus Westfaals, Noord-Nedersaksisch, Oostfaals, Märkisch, Pommersch
Pluralis: Boom­hu­sen n dat Boom­huus
[1]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
[2]
perifere woordenschat
Voorbeelden:
Ole Boomhüüs staht nu noch in Staad un Wismer.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Boom + Huus