zelfstandig naamwoord
Afbreking: Nacht·pott
Pluralis: Nacht­pött m de Nacht­pott
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Nachttopf Meer tonen

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Nacht + Pott