zelfstandig naamwoord
Afbreking: Su·ger
Pluralis: Su­gers m de Su­ger
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
[3]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[4]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
Duits:
[5]
perifere woordenschat
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: sugen + -er